Extra pensioensparen, is het sop de kolen waard?

Als u aan pensioensparen doet dan kan u vanaf het jaar 2018 ‘dankzij’ het zomerakkoord kiezen tussen twee opties.

Bij de oude gewoonte spaart u maximaal 940 euro per jaar met een fiscaal voordeel van 30 procent. Dit levert u 282 euro aan belastingvermindering op.

Vanaf 2018 hebt u de mogelijkheid om 1.200 euro per jaar te sparen met een fiscaal voordeel van 25 procent. Het fiscaal voordeel stijgt in dit geval naar 300 euro. Wilt u 260 euro meer opzijzetten om een belastingvoordeel van 18 euro te verkrijgen? In het nieuwe systeem zal de fiscale aftrek maar groter zijn dan het huidig systeem als u voor meer dan 1.129 euro aan pensioensparen doet (fiscaal voordeel van 282,25 euro). U mag vooral de eindbelasting niet uit het oog verliezen. Op uw 60ste betaalt u een éénmalige eindbelasting van 8 procent (eventueel verminderd met een vervroegde inning van 1 procent eindbelasting).

Tenzij er een andere eindtaxatie zou voorzien zijn, lijkt het ons op het eerste zicht dus niet opportuun om te kiezen voor het nieuwe systeem.

  • Wilt u centen of rendementen? Tussen 60 en 64 jaar wel interessant?

Is het je doel om een zo groot mogelijk bedrag bijeen te sparen als aanvulling op je pensioen dan kan je overwegen voor het pensioenspaarbedrag van 1.200 euro. Ben je eerder uit om een optimaal fiscaal voordeel (in percenten) op te strijken en ben je nog vrij jong, overweeg dan om het bij 940 euro te houden. Het restbedrag beleg je mijn inziens beter in andere zaken met betere rendementen.

Hoe dichter je bij je pensioenleeftijd komt, hoe groter het fiscale voordeel wordt. Het kan dan interessant zijn om voor 1.200 euro te gaan. Vanaf je 60ste tot je 64ste heeft ieder gespaard bedrag een belastingvoordeel zonder enige heffing nadien. Nadat de eindbelasting ingehouden is op uw 60ste kunt u dus het kapitaal van uw pensioenspaarpot opvragen of blijven verder storten tot in het jaar waarin u de leeftijd van 64 bereikt. Stort je verder dan krijg je dus nog steeds de belastingverminderingen op de gestorte bedragen, maar betaalt u geen extra belasting meer.

U zou dus perfect na uw 60ste kunnen overschakelen op het nieuwe systeem en genieten van wat meer fiscale aftrek.

In het jaar dat je 60 wordt stort je de premie dus het best na je verjaardag zo wordt deze storting niet meer mee belast tegen 8%!

 

Het voordeel uit pensioensparen is enkel nuttig voor belastingplichtigen met een inkomen van minimum 8.000 euro. Wanneer uw inkomen lager ligt, dan heeft u waarschijnlijk geen (fsicaal) voordeel om aan pensioensparen te doen.

Word ik belast op mijn ‘bijverdienste’ als particulier in de ‘deeleconomie’?

Deeleconomie of ook wel de platformeconomie gaat over het ruilen en delen van ruimtes, goederen, werktuigen, geld, kennis en diensten, tussen particulieren, via een elektronisch platform (erkend of georganiseerd door de overheid). Als u een kamer verhuurt via Airbnb, taxidiensten aanbiedt via Uber, een amateurkok bent via Flavr of maaltijden levert via Deliveroo dan behoort u tot de zogenaamde deeleconomie.

Deze inkomsten kunnen op een fiscaalgunstige wijze belast worden en vrij blijven van BTW.

80% van de omzet uit ‘deeleconomie’ komt uit de verhuur van vastgoed via platformen als Airbnb


Wat moet ik als particulier nu concreet vanaf 1 maart 2017 aangeven en hoe?

Vóór 1 juli 2016 werden de hieruit voortkomende inkomsten aan de gewone fiscale regels onderworpen. In het geval dat deze inkomsten überhaupt al werden aangegeven, kon dit leiden tot een taxatie van 33% of zelfs aan de progressieve tarieven. De regering werkte hiervoor een specifiek belastingregime voor uit om de verdiensten uit de grijze zone te halen.

Wie niet meer dan 5.100,00 euro verdient, betaalt maar 10 procent belastingen en ontsnapt aan btw- en socialezekerheidsverplichtingen. Dit regime gaat pas echter vanaf 1 maart 2017 van start. Het regime is dus nog niet van toepassing op uw bijverdiensten als particulier in 2016.

Voor uw inkomsten vanaf 1 maart 2017 kan het platform 10 procent bronheffing inhouden. Daarmee is de kous af en hebt u ook geen verplichtingen meer op het vlak van btw of sociale zekerheid.

Er gelden wel specifieke voorwaarden om tot het belastingregime toegelaten te worden:

  1. Uw bruto inkomsten mogen in het inkomstenjaar 2017 niet meer bedragen dan 5.100 EUR;

Indien u ook maar 1 euro meer verdient, dan zal het volledige inkomen en niet alleen het stuk boven de 5.100 EUR beschouwd worden als een beroepsinkomen en belast worden tegen de progressieve belastingtarieven.

2. Het regime is alleen voor diensten niet voor het leveren van goederen;
3. Enkel diensten aan particulieren, niet aan vennootschappen of eenmanszaken;
4. Zelfstandigen en bedrijfsleiders moeten handelen buiten het kader van hun beroepswerkzaamheden;
5. Het moet via een erkend platform zijn.

Niet alle platformen hebben een erkenning of zijn georganiseerd door de overheid. ListMinut, FLAVR, Conceptz, Heetch, MenuNextdoor en Branpont zijn enkele van de erkende platformen.
Airbnb heeft laten weten geen erkenning te zullen aanvragen.

Hoe moet ik het grensbedrag van 5.100 EUR berekenen?

U moet rekening houden met alle vergoedingen die u werden toegekend en alle bedragen die door of via het platform zijn ingehouden. Het omvat dus niet alleen de vergoedingen die u kreeg van het platform, maar ook inhoudingen zoals toeristenbelasting en de commissies voor het gebruik van het platform.. Vervolgens verifieert u of dat bedrag, per kalenderjaar, de drempel van 5.100 EUR niet overschrijdt.

Hoe geeft u uw inkomsten vanuit de deeleconomie in 2016 aan?

Zoals reeds gezegd gaat het effectieve regime pas van start op 1 maart 2017. Voorlopig heeft elk inkomen in 2016 nog zijn eigen belastingregime.

We kunnen in principe vier types van inkomsten onderscheiden.

  • beroepsinkomsten;
  • onroerende inkomsten;
  • roerende inkomsten;
  • diverse inkomsten.

Tot welke categorie een inkomen behoort is veelal een feitenkwestie en dient geval per geval bekeken te worden.

Aarzel niet om ons kantoor te contacteren indien wij u hierin verder kunnen assisteren.

Hoe geef ik mijn tweede verblijf in het buitenland aan?

Ieder jaar trekken heel wat Belgen tijdens de zomerperiode naar hun tweede verblijf in het buitenland. Wij krijgen hierover heel wat vragen: Weet de fiscus dat ik een tweede verblijf heb in het buitenland? Waar moet ik belastingen betalen? Wat moet ik precies aangeven..? Doordat meer en meer landen automatische gegevens uitwisselen met onze fiscus, moet u er niet op hopen dat de fiscus geen weet heeft over uw buitenlandse bezittingen. De fiscus heeft tevens aangekondigd dat ze systematische controles gaan uitvoeren naar buitenlandse bezittingen.

Het goede nieuws is dat de fiscus eindelijk wat meer duidelijkheid heeft gebracht over wat u exact moet aangeven.

Een Belgische belastingplichtige dient zijn wereldwijde inkomsten in België aan te geven en dus ook de inkomsten van een onroerend goed in het buitenland. Deze laatste worden opgenomen in vak III van uw belastingaangifte.

Ik verhuur een buitenlandse woning

Bij het verhuren van een woning in het buitenland moet u de ontvangen huur aangeven, ook wel de brutohuur genoemd. Van de brutohuur mag u de buitenlandse belastingen aftrekken die betrekking hebben op het onroerend goed. Zo krijgt u de netto huurinkomsten en deze geeft u aan in code 1130/2130. De fiscus past automatisch een kostenforfait van 40 procent toe.

Ik verhuur mijn buitenlandse woning niet

Als u uw buitenlands onroerend goed niet verhuurt, ontvangt u geen rechtstreekse inkomsten. U dient dan een fictieve brutohuur vast te stellen. Deze ‘huurwaarde’ is de gemiddelde jaarlijkse brutohuur die u, in geval van verhuring gedurende het belastbaar tijdperk, volgens de gebruiken van het land en de ligging van het onroerend goed had kunnen krijgen.
Van die inkomsten mag u de buitenlandse betaalde belastingen specifiek voor die woonst aftrekken. De fiscus brengt automatisch een kostenforfait van 40 procent in mindering.

Er is de laatste jaren heel wat onduidelijkheid geweest over hoe men de huurwaarde dient te bepalen van buitenlandse onroerende goederen die niet verhuurd worden. Er bestaan geen vaste regels om de bruto huurwaarde te berekenen, wat in de praktijk dus heel wat discussie deed ontstaan. De fiscus stelde in 2016 in hun rondzendbrief voor om als mogelijkheid het buitenlands equivalent van ons kadastraal inkomen te gebruiken. U bent echter niet verplicht om die waarde te gebruiken.

De fiscus verduidelijkt het aangeven van een onroerend goed in volgende landen:

a) Frankrijk

De brutohuurwaarde mag bepaald worden op basis van de ‘base d’imposition’. Deze staat vermeld op het Franse aanslagbiljet van de ’taxe foncière’.

De taxe foncière is een belasting berekend op basis van de kadastrale waarde van het onroerend goed, verminderd met een kostenforfait van 50 procent voor gebouwde onroerende goederen en 20 procent voor ongebouwde onroerende goederen. Deze belasting is verschuldigd door de eigenaar van het onroerend goed en kan in mindering gebracht worden van de ‘valeur locative brut’. Om de ‘valeur locative brute’ te berekenen, dient men het basisbedrag dat vermeld staat op het aanslagbiljet te vermenigvuldigen met 2 (gebouwde onroerende goederen) of 1,25 (ongebouwde onroerende goederen).

De ‘avis d’imposition taxe d’habitation’ kan dus niet in mindering worden gebracht van de ‘valeur locative brute’! Dit komt omdat deze belasting niet zozeer door de eigenaar betaald moet worden, maar door de gebruiker.

b) Spanje

De bruto huurwaarde mag bepaald worden op basis van de ‘valor catastral’. Als forfaitair geraamde bruto huurwaarde kan u 2 procent van de ‘valor catastral’ nemen. (1,1 procent als de valor catastral werd vastgesteld sinds 1994). Verder kunnen volgende belastingen nog in mindering gebracht worden:

  • impuesto sobre bienes immeubles (IBI): de gemeentelijke grondbelasting die bepaald wordt d.m.v. de kadastrale waarde van uw onroerend goed;
  • impuesto sobre la renta de los no residentes: de nationale onroerend goed belasting.

c) Nederland

De bruto huurwaarde wordt vastgesteld aan de hand van de ‘WOZ-waarde’, berekend door de gemeente. Voor het inkomstenjaar 2016 mag u de forfaitair geraamde bruto huurwaarde bepalen als 4 procent van de ‘WOZ-waarde’. Vanaf 2017 is de heffing afhankelijk van het vermogen van de belastingplichtige. De ‘onroerende zaakbelasting’ mag u van deze waarde in mindering brengen.

d) Italië

De bruto huurwaarde wordt vastgesteld aan de hand van de geherwaardeerde ‘rendita catastrale’. Dat is de met 5 procent geherwaardeerde waarde voor een gebouwd onroerend goed.  De rendita catastrale wordt verhoogd met 1/3e (of vermenigvuldigd met 4/3). De jaarlijkse lokale belasting op onroerende goederen (Imposta Municipale Unica = IMU) mag u in mindering brengen.

e) Verenigd Koninkrijk (Brexit)

Het dubbelbelastingverdrag afgesloten tussen België en het Verenigd Koninkrijk blijft in principe van toepassing. Uw onroerend goed zal dus nog steeds belastbaar zijn in het Verenigd Koninkrijk en in België vrijgesteld worden onder progressievoorbehoud.

Wij willen u wel meegeven dat indien u hiervoor leningen heeft lopen, de kans bestaat dat deze leningen niet meer in aanmerking komen voor een gewestelijke of federale belastingvermindering in uw aangifte. Eén van de vereisten is namelijk dat de leningen afgesloten moeten zijn om in de Europese Economische ruimte (EER) een woning te bouwen en/of te vernieuwen.
Het Verenigd Koninkrijk heeft namelijk de EER verlaten.

f) Andere landen

U mag in principe zelf de bruto huurwaarde inschatten. Neem hiervoor best een plaatselijke vastgoedmakelaar onder de arm of vergelijk de huurprijzen van gelijkaardige panden in de buurt.

Wij willen nogmaals benadrukken dat er gretig informatie uitgewisseld wordt tussen de verschillende buitenlandse overheden. Wij raden u daarom ook ten stelligste aan om uw aangifteverplichtingen na te komen om eventuele boetes en/of belastingverhogingen te vermijden. U kan ons altijd contacteren indien u bijstand nodig hebt over de fiscale behandeling van uw buitenlands onroerend goed.

Fietsvergoeding voor snelle elektrische fiets?

De elektrische fiets en sinds kort de speed pedelecs, zijn erg in trek in België. Philippe Decrock van Traxio, de federatie van de autosector en aanverwante sectoren, zoals de fietshandel, schat dat tussen de 25 en 30 procent van de verkochte fietsen een elektrisch model is. De klassieke elektrische fietsen halen een snelheid van 25 kilometer per uur en de zogenaamde speed pedelecs kunnen zelfs een snelheid tot 45 kilometer per uur halen.

In de wegcode vallen de snelle fietsen onder de categorie van bromfietsen. De gebruikers genieten hierdoor dus niet dezelfde belastingvoordelen als de gewone fietsers. Door de nieuwe wetswijziging wordt de fietsvergoeding van 0,23 euro per kilometer voor woon-werkverkeer uitgebreid naar alle types van elektrische fietsen. De snelle elektrische fietsen worden hierdoor fiscaal gelijkgesteld met de gewone fietsen.

Rijdt u met uw eigen fiets of met de fiets van uw werkgever 150 dagen per jaar naar het werk over een afstand van 12 kilometer voor een enkele rit, dan kan u dat 828 euro belastingvrij opleveren (150 dagen x 12 kilometer x 2 heen en terug x 23 cent). Als u uw beroepskosten bewijst, ontvangt u een kostenaftrek voor datzelfde bedrag. De fiets biedt niet alleen voordelen voor de werknemer, maar ook voor de werkgever. Als de werkgever aan zijn werknemers de nodige faciliteiten (fietsenstalling, bedrijfsfiets..) aanbiedt om met de fiets naar het werk te rijden, dan kan hij die uitgaven aftrekken van zijn bedrijfswinst tegen 120 procent.

Het wetsontwerp van minister Van Overtveldt gaat nu richting de Raad van State voor advies. Na een tweede goedkeuring van de ministerraad komt de tekst bij de Kamer voor een finale goedkeuring. De fiscale gelijkstelling zal retroactief in voege treden op 1 januari 2017.

Verlaagde RV bij de VVPR-bis regeling op gereserveerde winsten?

In 2013 werd de VVPR-regeling voor KMO-dividenden in het leven geroepen. VVPR betekent ‘Verlaagde Voorheffing/Précompte Réduit’. Onder bepaalde voorwaarden wordt de roerende voorheffing verminderd voor wat de dividenden betreft die KMO’s met betrekking tot ‘nieuwe aandelen op naam’ die uitgereikt zijn, naar aanleiding van ‘nieuwe inbrengen in geld’ gedaan vanaf 1 juli 2013. Deze maatregel is niet alleen van toepassing op kapitaalsverhogingen, maar ook bij de oprichting van nieuwe kleine vennootschappen (artikel 269, §2, WIB92).

Na het respecteren van een wachttermijn kunnen kmo’s opnieuw dividenden uitkeren aan het tarief van 20 % of zelfs 15 % roerende voorheffing. Er dient gekeken te worden naar het aanslagjaar van het belastbaar tijdperk waarin de kapitaalinbreng werd gedaan om te weten of de vennootschap aan de KMO-definitie voldoet. Als alle voorwaarden vervuld zijn, wordt het tarief verlaagd tot 20 % voor dividenden verleend of toegekend uit de winstverdeling van het tweede boekjaar na dat van de inbreng. Het tarief bedraagt 15 % voor de dividenden toegekend uit de winstverdeling van het derde boekjaar na dat van de inbreng.

De administratie gaf toelichting bij dit regime in circulaire AAFisc Nr.9/2014 (nr. Ci.RH.233/629.197) dd 24.02.2014

Wat met de vroegere opgebouwde reserves?

Geldt het 15%-tarief enkel voor de winst van het derde boekjaar en volgende of kan men vorige reserves of overgedragen resultaten in dat derde boekjaar en volgende ook als dividend uitkeren aan 15 %?

Het is koffiedik kijken volgens de letter van de wet. De minister brengt ons hierover duidelijkheid en hakt hiermee de knoop door.

Volgens de minister zijn er geen “wettelijke bepalingen” op welke wijze de winstverdeling moet gebeuren, al dan niet door de algemene vergadering, of wat de oorsprong van de dividenden moet zijn, al dan niet de winst van het lopende boekjaar of vorige boekjaren.

Men concludeert dus dat de winsten van de vorige boekjaren wel degelijk bij de dividenduitkering gebruikt kunnen worden en voor het 15 %-tarief in aanmerking kunnen komen.

Aangiftetermijnen aanslagjaar 2017 gekend

De aangiftetermijnen met betrekking tot inkomstenjaar 2016, aanslagjaar 2017 zijn gekend.

AangifteOp papierElektronischVia mandataris
personenbelasting29/06/201713/07/201726/10/2017
BNI (belasting niet-inwoners-natuurlijke personen)09/11/201707/12/201707/12/2017
vennootschapsbelastingzie voetnoot (*)27/09/2017---
rechtspersonenbelastingzie voetnoot (*)27/09/2017---
belasting niet-inwoners-vennootschappenzie voetnoot (*)27/09/2017---
De biztax applicatie zal op 1 juni 2017 open zijn voor het aanslagjaar 2017.

(*) In geval van overmacht kan er nog steeds een papieren aangifte ingediend worden. De termijn blijft hetzelfde als een elektronische indiening

Buitenlandse rekening verplicht aan te geven

Indien u een rekening in het buitenland bezit moet u dat ieder jaar in de belastingaangifte mededelen. Dat gebeurt in vak XIV, rubriek A in code 1075-89.
De eventuele inkomsten moet u melden in vak VII.
De Belgische fiscus krijgt ondertussen vanuit het buitenland automatisch de details over de inkomsten uit buitenlandse rekeningen en levensverzekeringen, maar toch moet u er ook zelf nog melding van maken. Die buitenlandse rekening dient u aan het Centrale Aanspreekpunt (CAP) van de Nationale Bank van België te melden. Die melding is éénmalig.

Wat beschouwt men als een buitenlandse rekening?

Elke rekening bij een in het buitenland gevestigde bank-, wissel, krediet- of spaarinstelling. Het maakt niet uit of u uit die rekeningen inkomsten opstrijkt of niet.
Ook effectenrekeningen vallen hier onder. Een rekening geopend in België bij een Belgisch filiaal van een buitenlandse bank wordt hier niet bedoeld.

Opgelet: een online account zoals PayPal, Moneybookers/Skrill (of gelijkaardig) is in feite ook een buitenlandse rekening. Deze accounts dienen enkel te worden gemeld aan het CAP als u die rekening niet uitsluitend privé gebruikt, maar beroepshalve transacties mee uitvoert.

Welke gegevens moet u melden aan het CAP?

U moet uw naam, rijksregisternummer, de naam van de buitenlandse instelling, het land waar de rekening is geopend en haar IBAN-nummer en BIC-code éénmalig meedelen.
Een effectenrekening heeft hoogstwaarschijnlijk geen IBAN-nummer of IBAN-code. Dan noteert u in het meldformulier louter het rekeningnummer van uw rekening.

Wat met een individuele levensverzekering in het buitenland?

U bent verplicht het vak te vervolledigen als u vorig jaar in het buitenland een tak21- of tak23-beleggingsverzekering had lopen of hebt onderschreven.
Buitenlandse schuldsaldo- of lijfrenteverzekeringen dient u ook verplicht aan te geven.

In dat geval moet u code 1076 aanvinken.
Bijkomend moet u in vak XIV in rubriek B de naam en de voornaam van de verzekeringsnemer opgeven en het land waarin de verzekeringsonderneming was gevestigd.
Die verplichting geldt ook als uw echtgenote (of echtgenoot), uw wettelijke samenwonende partner of één van uw minderjarige kinderen de verzekeringsnemer was.

Indien u het contract in 2016 heeft afgekocht, moet u dit nog steeds op uw belastingaangifte vermelden.

Hoe deel ik mijn gegevens aan het CAP?

– U kunt op de site www.cappcc.be een meldingsformulier downloaden, vervolledigen en elektronisch terugsturen.