Voorafbetalingen worden uiterst belangrijk!

Als de vennootschap geen of veel te weinig voorafbetalingen doet dan wordt zij beboet. Door de hervorming van de vennootschapsbelasting kan dit oplopen tot wel 6,75% i.p.v. 2,25%.

Voor het verrichten van voorafbetalingen is een driemaandelijkse vervaldag voorzien. De uiterste vervaldagen voor vennootschappen alsook natuurlijke personen die hun boekjaar per kalenderjaar voeren zijn de volgende:

  • Kwartaal 1 (VA 1):     10 april 2018
  • Kwartaal 2 (VA 2):    10 juli 2018
  • Kwartaal 3 (VA 3):    10 oktober 2018
  • Kwartaal 4 (VA 4):    20 december 2018

Dit zijn de uiterste data waarop de betaling moet toekomen op de rekening van de Dienst Voorafbetalingen. U wacht dus beter niet tot de laatste dag om de betaling te verrichten. Betalingen die na de vervaldag bij de dienst toekomen worden automatisch voor het volgende kwartaal weerhouden.

Voor boekjaren van 12 maanden die niet samenvallen met een kalenderjaar moet de voorafbetaling gebeuren uiterlijk op de tiende dag van de vierde, zevende en tiende maand en de twintigste dag van de laatste maand van het boekjaar.

Een voorafbetaling komt er eigenlijk op neer dat u een voorschot betaalt op uw finale belasting van het beroepsinkomen. Als de vennootschap te weinig of geen voorafbetaling doet dan heeft deze veelal een belastingvermeerdering aan haar been. In het kader van de hervorming van de vennootschapsbelasting heeft de wetgever bepaald dat de vennootschap minstens een belastingvermeerdering van 6,75% wordt opgelegd (2,25 x 3%). Dit geldt dus voor vennootschappen waarvan het aanslagjaar 2019 verbonden is met een belastbaar tijdperk dat ten vroegste op 1 januari 2018 aanvangt.

Het vermeerderingspercentage werd dus verdrievoudigd in vergelijking met vorig jaar!

Afzonderlijke aanslag bij ontoereikende bedrijfsleiderbezoldiging

U weet inmiddels dat er een verlaging is in de tarieven van de vennootschapsbelasting. Hiertegenover staan er enkele maatregelen om de impact van deze tariefverlaging in te perken. Vanaf aanslagjaar 2019 (boekjaar die aanvangt vanaf 01/01/2018) is er een nieuwe afzonderlijke aanslag voor vennootschappen die geen of onvoldoende bedrijfsleiderbezoldiging toekennen. Hierover geven we beknopt wat meer uitleg.

Tarieven vennootschapsbelasting:

 Aanslagjaar 2019 (vanaf boekjaar startdatum 01.01.2018)Aanslagjaar 2021 (vanaf boekjaar startdatum 01.01.2020)
Nieuw basistarief29%25%
Nieuw verlaagd tarief voor KMO20%20%
Nieuwe crisisbijdrage2%0%
Exit taks12,5%15%

Afzonderlijke aanslag wanneer er onvoldoende bedrijfsleiderbezoldiging werd uitgekeerd:

Vanaf aanslagjaar 2019 (belastbaar tijdperk beginnend op 1 januari 2018) is een vennootschap een afzonderlijke aanslag verschuldigd indien ze de wettelijke vereiste minimum bezoldiging niet toekennen aan ten minste één van haar bedrijfsleider-natuurlijke personen die het bestuur in de vennootschap waarnemen.

Vroeger bedroeg deze minimum bezoldiging 36.000,00 EUR. Vanaf aanslagjaar 2019 (boekjaar die aanvangt vanaf 01/01/2018) bedraagt die minimum bezoldiging in principe 45.000,00 EUR. Indien deze bezoldiging minder dan 45.000,00 EUR bedraagt dan moet deze bezoldiging minstens gelijk zijn aan het resultaat van het belastbaar tijdperk. Onder het resultaat verstaat De Minister Van Financiën het bedrag waarop de vennootschapsbelasting moet worden berekend na toepassing van de verschillende aftrekposten. De vereiste minimum bezoldiging kan dus berekend worden door dit resultaat voor aftrek van de bedrijfsleiderbezoldiging te delen door twee.

het tarief van de bijzondere aanslag zal 5,1 % bedragen. Vanaf 1 januari 2020 kan dit tarief verhogen naar 10%. Dit zet heel wat kwaad bloed bij ondernemers en hierdoor kan het zijn dat de 10% er toch niet door komt.

Deze aanslag kan in mindering gebracht worden van de belastbare grondslag als aftrekbare beroepskost.

Een belangrijk aspect is dat de afzonderlijke aanslag niet verschuldigd is door KMO’s gedurende de eerste vier belastbare tijdperken vanaf hun oprichting.

Wat als de vennootschap niet bestuurd wordt door bedrijfsleiders-natuurlijke personen?

De bezoldigingsvereiste zal mogelijks enkel gelden voor zover de betrokken vennootschap door bedrijfsleiders-natuurlijke personen wordt bestuurd. Volgens de wettekst in artikel 32 kunnen we dus het volgende afleiden: bij gebrek aan een bedrijfsleider-natuurlijke persoon zou de afzonderlijke aanslag niet verschuldigd zijn.

Er is echter nog veel onduidelijkheid over wanneer de afzonderlijke aanslag nu eigenlijk verschuldigd is of niet. De wettekst is dubbelzinnig en de Memorie van Toelichting gaat ook niet in op deze problematiek.

Wat bij verbonden vennootschappen?

Als ten minste de helft van de bedrijfsleiders-natuurlijke personen dezelfde personen zijn in de betrokken vennootschappen kan voor de toepassing van de afzonderlijke aanslag het totaal van de door deze vennootschappen aan één van diezelfde personen gestorte bezoldigingen gezamenlijk in aanmerking worden genomen.

Het totaal van de minimum bezoldiging wordt in dat geval 75.000,00 EUR i.p.v. 45.000,00 EUR. Bij een lager resultaat moet de bezoldiging minstens gelijk zijn aan het resultaat van het belastbaar tijdperk van de betrokken verbonden vennootschap.

Als er niet voldaan is aan de vereiste minimum bezoldiging dan is de afzonderlijke aanslag verschuldigd door de vennootschap met het hoogste belastbare resultaat.

Bedrijfswagens met tankkaart: Belastingverhoging

Stelt u als vennootschap een bedrijfswagen ter beschikking dan wordt een extra bedrag toegevoegd aan uw verworpen uitgaven. Sinds 2012 was dit bedrag gelijk aan 17% van het voordeel alle aard. Vanaf het moment dat de vennootschap de brandstofkosten voor privégebruik voor hun rekening neemt, stijgt dat percentage naar 40%. Deze nieuwe maatregel ging op 1 januari 2017 in werking.

Van zodra u dus privé brandstofkosten betaalt voor uw personeel of uzelf, stijgt het percentage naar 40%.

Eigen bijdrage van de werknemer?

Zelfs als u geen tankkaart aan uw medewerkers geeft, betaalt u meer. Tot aanslagjaar 2017 mocht u het percentage van 17% berekenen op het voordeel van alle aard, verminderd met de eigen bijdrage van de werknemer. Sinds 1 januari 2017 moet het percentage toegepast worden op het ‘bruto’ belastbaar voordeel, dus vóór aftrek van de (eventuele) eigen bijdrage van de genieter.

Hoe bewijzen dat brandstofkosten geheel of gedeeltelijk ten laste genomen worden?

De administratie besteedt in hun recentelijk gepubliceerde FAQ heel wat aandacht aan de vraag hoe men kan bewijzen dat de vennootschap de brandstofkosten in verband met het persoonlijk gebruik van een bedrijfswagen niet geheel of gedeeltelijk ten laste neemt.

  • als de vennootschap zelf de kosten verwerpt à rato van 17% “kan er volgens de administratie op wijzen dat zij de privé brandstofkosten niet ten laste neemt”;
  • een duidelijke vermelding in de arbeidsovereenkomst of in een ‘car policy’ zou moeten volstaan om uit te maken of de vennootschap wel of niet tussenkomt in de brandstofkosten van het persoonlijk gebruik.

Bij gebrek aan een dergelijke vermelding, moet bij een gemengd gebruik (“beroep/privé”) hoe dan ook een onderscheid gemaakt worden tussen het persoonlijk gebruik van het voertuig en het beroepsgebruik. Via de regel van 3 kan uitgemaakt worden of de brandstofkosten die ten laste blijven van de vennootschap enkel te maken hebben met het beroepsgebruik.

Om dit uit te maken dienen we te weten hoeveel kilometers er verband houden met het “persoonlijk gebruik” en anderzijds met het “beroepsgebruik”.

Dit kan door:

  • het bijhouden van een rittenadministratie,
  • forfaitaire methode.

Ter vereenvoudiging aanvaardt de administratie dat het aantal kilometers “persoonlijk gebruik” forfaitair bepaald kunnen worden aan de hand van de formule die ze van de btw heeft ontleend: “afstand woon-werk x 2 x 200 (werkdagen) + 6.000 (privé-kilometers exclusief het woon-werkverkeer)”

Het aantal “beroepskilometers” kan dan eenvoudig bepaald worden door van het totaal aantal gereden kilometers het aldus berekend aantal kilometers “persoonlijk gebruik” af te trekken.

Vervolgens kijken we dan zoals reeds gezegd via de regel van drie of de brandstofkosten die de vennootschap ten laste neemt, beperkt zijn tot het beroepsgebruik of niet.

Hypothese 1: de werknemer of bedrijfsleider betaalt alle brandstofkosten zelf en vordert de kosten m.b.t. het beroepsgebruik terug van de vennootschap via bv. onkostennota’s

De vennootschap komt dan niet tussen in de brandstofkosten van het persoonlijk gebruik als het totaal van die terugvorderingen tijdens het belastbaar tijdperk niet hoger is dan: [(aantal beroepskm per jaar)/(totaal aantal km per jaar)] x totale brandstofkosten per jaar.

Hypothese 2: de werknemer of bedrijfsleider beschikt over een tankkaart

De vennootschap zal dan geacht worden niet tussen te komen in de brandstofkosten van het persoonlijk gebruik, als zij van de genieter de terugbetaling verkrijgt van een som die “ten minste gelijk is aan”: [(aantal persoonlijke km per jaar)/(totaal aantal km per jaar)] x totale brandstofkosten per jaar.

De nieuwe maatregel is uitsluitend voor werkgevers. Het voordeel van alle aard voor de werknemers stijgt dus niet. De berekening van het voordeel van een tankkaart zonder bedrijfswagen blijft ook gelijk.

Alle voormelde regels zijn ook van toepassing op hybride voertuigen die met een plug-in systeem zijn uitgerust, zowel voor de brandstofkosten als de elektriciteitskosten. Bij “andere” hybride voertuigen houdt de administratie alleen rekening met de ‘klassieke’ brandstofkosten (diesel, benzine, …).

Aangiftetermijnen aanslagjaar 2017 gekend

De aangiftetermijnen met betrekking tot inkomstenjaar 2016, aanslagjaar 2017 zijn gekend.

AangifteOp papierElektronischVia mandataris
personenbelasting29/06/201713/07/201726/10/2017
BNI (belasting niet-inwoners-natuurlijke personen)09/11/201707/12/201707/12/2017
vennootschapsbelastingzie voetnoot (*)27/09/2017---
rechtspersonenbelastingzie voetnoot (*)27/09/2017---
belasting niet-inwoners-vennootschappenzie voetnoot (*)27/09/2017---
De biztax applicatie zal op 1 juni 2017 open zijn voor het aanslagjaar 2017.

(*) In geval van overmacht kan er nog steeds een papieren aangifte ingediend worden. De termijn blijft hetzelfde als een elektronische indiening