Welk tarief dient gehanteerd te worden voor uw debet rekening-courant?

Indien u geld uit uw vennootschap neemt door het op te nemen via uw rekening-courant (R/C), dan betreft dit in principe een lening die u aangaat bij u vennootschap die u ooit terug zal moeten betalen.

Aangezien er hier in principe geen intresten op gerekend worden zegt de fiscus dat u dus privé belast moet worden via een voordeel alle aard voor een zogenaamde fictieve debetrente. Voor inkomstenjaar 2019 bedraagt dit tarief 8,78%.

Indien er toch spontaan een percentage als interesten gerekend zou worden dan kan u volgens de fiscus nog altijd belast worden op een voordeel alle aard indien die interesten lager blijken te zijn dan de forfaitaire interestvoet. Een rechter heeft midden 2019 weliswaar beslist dat dit toch mogelijk zou zijn indien u kan aantonen dat de interestvoet marktconform is.

Hoe moet u het voordeel berekenen?

Normaal gezien moet het voordeel berekend worden op de gemiddelde debet stand per maand, maar bij weinig tot geen schommelingen staat men toe dat dit voordeel op de gemiddelde debet stand per jaar wordt gerekend.

Het kan nuttig zijn om de berekening op maandbasis te maken aangezien dit vaak toch voordeliger uitkomt.

Gelieve er rekening mee te houden dat er met de komst van het nieuwe Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen, er bij grote afhalingen er in principe uitkeringstesten gedaan moeten worden zodat de vennootschap niet verarmd wordt.

Wordt voor de CO²-uitstoot van de bedrijfswagen naar WLTP of NEDC 2.0 gekeken?

De fiscale aftrek van uw firmawagen hangt voornamelijk af van de CO²-uitstoot. Hoe hoger de CO², hoe meer uitstoot en dus hoe lager het aftrekpercentage zal zijn. De CO² speelt bovendien een belangrijke rol voor de berekening van het voordeel alle aard op die wagen. Hoe hoger de CO², hoe hoger het voordeel alle aard zal zijn.

Volgens de Europese regelgeving moeten we vanaf 2021 rekening houden met de WLTP-methode om het juiste CO² percentage te weten. Uit de verschillende rapporten is gebleken dat deze waarde al vlug tot 30 gram hoger kan liggen t.o.v. de NEDC waarde.

Uit een bericht van de fiscus is gebleken dat men de NEDC waarde nog mag hanteren om het voordeel alle aard te berekenen alsook om de fiscale aftrek te bepalen. Dit mag wel enkel indien er op het gelijkvormigheidsattest zowel de NEDC als de WLTP waarde vermeldt staat.

Autoconstructeurs moeten tot eind 2020 zeker de NEDC ook nog vermelden. Vanaf 2021 moeten ze de NEDC waarde niet meer vermelden, maar mogen ze nog wel.

Verlaagde fiscale aftrek vanaf 2020!

Er zijn nieuwe aftrekbeperkingen vanaf 2020 voor de autokosten. Als u via uw vennootschap in 2019 een nieuwe wagen wilt kopen, hoe kan je daar dan op anticiperen?

Voor de aftrekbaarheid van uw autokosten (behalve intresten en brandstof) varieert van 50% tot 120% afhankelijk van het type brandstof en de CO² uitstoot. Een dieselwagen is 75% aftrekbaar vanaf 116g t.e.m. 145g.

Voor boekjaren die aanvangen op 01.01.2020 daalt de fiscale aftrekbaarheid voor bedrijfswagens zeer sterk aangezien de aftrekbaarheid gebaseerd is op een nieuwe formule.

Formule:

aftrekpercentage = 120% – (0,5% x coëfficiënt type brandstof x aantal gram CO2 )
(coëfficiënt diesel en dieselvarianten (hybride) = 1, coëfficiënt benzine = 0,95, coëfficiënt elektrisch = 0,95, coëfficiënt aardgas (CNG) = 0,90)

De aftrek van een wagen met een uitstoot van meer dan 200gr zal slechts 40% bedragen. Voor auto’s onder de 200gr uitstoot zal dit maximaal tussen de 50% en 100% liggen. Dit betekent dus dat een volledige elektrische wagen vanaf 2020 niet meer voor 120% aftrekbaar zal zijn.
De brandstofkosten (nu voor 75% aftrekbaar) zullen vanaf 2020 ook meegaan met de bovenstaande formule.

Voorbeeld:

Een wagen van 145g uitstoot zal nu voor 75% aftrekbaar zijn, maar om dezelfde aftrek in 2020 te behouden zal deze wagen slechts 90gr mogen uitstoten.

Wat met de plug-in hybride?

Voor deze type wagens zal men (tenzij voor 01/01/2018 besteld of aangekocht/geleased/gerent) vanaf 2020 niet meer naar de ‘valse’ lage CO² uitstoot van de hybride versie kijken, maar naar de hogere CO² van de niet-hybride versie van hetzelfde model. Als dit model niet zou bestaan neemt men de ‘valse’ CO² en doet men deze x 250%.

conclusie: Hoe lager de CO²-uitstoot van uw auto hoe hoger de fiscale aftrek zal zijn.

Indien u uw wagen in 2019 nog met een renting zou aankopen kan u voor 2019 nog van de fiscaal ‘voordeligere’ aftrek genieten. Wij raden dus aan om een hogere downpayment (vooruitbetaling) te doen in 2019 om zo nog maximaal van de fiscale voordelen te genieten.

Houdt u al rekening met een kilometervergoeding?

Sinds 01/07/2018 is de kilometervergoeding terug gewijzigd. Deze kilometervergoeding geldt voor iedereen die met een privéwagen beroepsmatige verplaatsingen doet. Die vergoeding kan dus toegekend worden aan een werknemer, maar evenzeer aan een zaakvoerder/bestuurder die met de privéwagen (al dan niet van de partner) beroepsmatige verplaatsingen verricht.

Van 01/07/2018 tot 30/06/2019 bedraagt die vergoeding 0,3573 EUR per beroepsmatige kilometer. Van 01/07/2017 tot 30/06/2018 was dit nog 0,3460 EUR.

Fiscaal gaat men ervan uit dat 30% van die kilometervergoeding betrekking heeft op de brandstof en 70% op de algemene autokosten.
In een vennootschap zal de brandstof voor 75% aftrekbaar zijn en de algemene autokosten worden aan een bepaald percentage afgetrokken naargelang de CO²-uitstoot.

In een eenmanszaak geldt dezelfde fiscale regeling. Als de wagen echter na 01/01/2018 werd gekocht kan het zijn dat de algemene autokosten (70%) voor meer dan 75% aftrekbaar zijn door de lage CO² uitstoot. De fiscale aftrek kan echter nooit minder zijn dan 75%.

Duidelijkheid over de minimum bezoldiging bedrijfsleider

U weet inmiddels al dat het verlaagd opklimmend tarief in de vennootschapsbelasting voor KMO’s sinds 1 januari 2018 vervangen werd door het tarief van 20% op de eerste schijf van 100.000 EUR belastbaar inkomen.

Er zijn verschillende voorwaarden waaraan de vennootschap moet voldoen om hiervoor in aanmerking te komen. De minimum bezoldiging van 45.000 EUR aan één van de bedrijfsleiders is één van de voorwaarden. Indien er geen bezoldiging van ten minste 45.000 EUR aan één van de bedrijfsleiders wordt toegekend dan zal men de vennootschap sanctioneren met een afzonderlijke aanslag van 5% die weliswaar aftrekbaar is.

Er waren heel wat vragen en onduidelijkheden omtrent de vereiste van de minimum bezoldiging die ondertussen uitgeklaard zijn.

  • Stijging van de afzonderlijke aanslag van 5% naar 10%?

Er was sprake dat de afzonderlijke aanslag (bij het niet nakomen van de minimum bezoldiging) vanaf aanslagjaar 2021 zou stijgen naar 10% i.p.v. 5%.

  • Attractiebeginsel – ook voor onbezoldigde bedrijfsleiders

Indien een bedrijfsleider in dezelfde vennootschap ook als werknemer actief is dan telt dat loon mee bij de berekening van de minimum bezoldigingsvereiste.
Alles wat de bedrijfsleider krijgt wordt door het ‘attractiebeginsel’ geacht te worden een ‘bezoldiging van de bedrijfsleider’ te zijn.

De minister heeft nu bevestigd dat men voor de minimumbezoldigingsvereiste rekening mag houden met het loon die men als werknemer ontvangt van een vennootschap waarin men ook een onbezoldigd mandaat als bedrijfsleider uitoefent.

  • geldt de minimum bezoldiging ook voor vennootschap met rechtspersonen als bedrijfsleider?

De minimum bezoldigingsvereiste geldt ook voor vennootschappen zonder bedrijfsleiders-natuurlijke personen. De vennootschappen enkel rechtspersonen hebben als mandatarissen zullen dus sowieso gesanctioneerd worden met de afzonderlijke aanslag indien het al dan niet een KMO betreft.

KMO’s die enkel rechtspersonen als mandatarissen hebben zullen dus dubbel gesanctioneerd worden. Ze verliezen het verlaagd tarief van 20% en ze krijgen een afzonderlijke aanslag van 5%.

Het kan dus nuttig zijn om te kijken of het opportuun is een natuurlijke persoon te benoemen. De kost hiervan al afgewogen moeten worden tegenover de sociale bijdragen en de personenbelasting verschuldigd door de bedrijfsleider.

Voorafbetalingen worden uiterst belangrijk!

Als de vennootschap geen of veel te weinig voorafbetalingen doet dan wordt zij beboet. Door de hervorming van de vennootschapsbelasting kan dit oplopen tot wel 6,75% i.p.v. 2,25%.

Voor het verrichten van voorafbetalingen is een driemaandelijkse vervaldag voorzien. De uiterste vervaldagen voor vennootschappen alsook natuurlijke personen die hun boekjaar per kalenderjaar voeren zijn de volgende:

  • Kwartaal 1 (VA 1):     10 april 2018
  • Kwartaal 2 (VA 2):    10 juli 2018
  • Kwartaal 3 (VA 3):    10 oktober 2018
  • Kwartaal 4 (VA 4):    20 december 2018

Dit zijn de uiterste data waarop de betaling moet toekomen op de rekening van de Dienst Voorafbetalingen. U wacht dus beter niet tot de laatste dag om de betaling te verrichten. Betalingen die na de vervaldag bij de dienst toekomen worden automatisch voor het volgende kwartaal weerhouden.

Voor boekjaren van 12 maanden die niet samenvallen met een kalenderjaar moet de voorafbetaling gebeuren uiterlijk op de tiende dag van de vierde, zevende en tiende maand en de twintigste dag van de laatste maand van het boekjaar.

Een voorafbetaling komt er eigenlijk op neer dat u een voorschot betaalt op uw finale belasting van het beroepsinkomen. Als de vennootschap te weinig of geen voorafbetaling doet dan heeft deze veelal een belastingvermeerdering aan haar been. In het kader van de hervorming van de vennootschapsbelasting heeft de wetgever bepaald dat de vennootschap minstens een belastingvermeerdering van 6,75% wordt opgelegd (2,25 x 3%). Dit geldt dus voor vennootschappen waarvan het aanslagjaar 2019 verbonden is met een belastbaar tijdperk dat ten vroegste op 1 januari 2018 aanvangt.

Het vermeerderingspercentage werd dus verdrievoudigd in vergelijking met vorig jaar!

Afzonderlijke aanslag bij ontoereikende bedrijfsleiderbezoldiging

U weet inmiddels dat er een verlaging is in de tarieven van de vennootschapsbelasting. Hiertegenover staan er enkele maatregelen om de impact van deze tariefverlaging in te perken. Vanaf aanslagjaar 2019 (boekjaar die aanvangt vanaf 01/01/2018) is er een nieuwe afzonderlijke aanslag voor vennootschappen die geen of onvoldoende bedrijfsleiderbezoldiging toekennen. Hierover geven we beknopt wat meer uitleg.

Tarieven vennootschapsbelasting:

 Aanslagjaar 2019 (vanaf boekjaar startdatum 01.01.2018)Aanslagjaar 2021 (vanaf boekjaar startdatum 01.01.2020)
Nieuw basistarief29%25%
Nieuw verlaagd tarief voor KMO20%20%
Nieuwe crisisbijdrage2%0%
Exit taks12,5%15%

Afzonderlijke aanslag wanneer er onvoldoende bedrijfsleiderbezoldiging werd uitgekeerd:

Vanaf aanslagjaar 2019 (belastbaar tijdperk beginnend op 1 januari 2018) is een vennootschap een afzonderlijke aanslag verschuldigd indien ze de wettelijke vereiste minimum bezoldiging niet toekennen aan ten minste één van haar bedrijfsleider-natuurlijke personen die het bestuur in de vennootschap waarnemen.

Vroeger bedroeg deze minimum bezoldiging 36.000,00 EUR. Vanaf aanslagjaar 2019 (boekjaar die aanvangt vanaf 01/01/2018) bedraagt die minimum bezoldiging in principe 45.000,00 EUR. Indien deze bezoldiging minder dan 45.000,00 EUR bedraagt dan moet deze bezoldiging minstens gelijk zijn aan het resultaat van het belastbaar tijdperk. Onder het resultaat verstaat De Minister Van Financiën het bedrag waarop de vennootschapsbelasting moet worden berekend na toepassing van de verschillende aftrekposten. De vereiste minimum bezoldiging kan dus berekend worden door dit resultaat voor aftrek van de bedrijfsleiderbezoldiging te delen door twee.

het tarief van de bijzondere aanslag zal 5,1 % bedragen. Vanaf 1 januari 2020 kan dit tarief verhogen naar 10%. Dit zet heel wat kwaad bloed bij ondernemers en hierdoor kan het zijn dat de 10% er toch niet door komt.

Deze aanslag kan in mindering gebracht worden van de belastbare grondslag als aftrekbare beroepskost.

Een belangrijk aspect is dat de afzonderlijke aanslag niet verschuldigd is door KMO’s gedurende de eerste vier belastbare tijdperken vanaf hun oprichting.

Wat als de vennootschap niet bestuurd wordt door bedrijfsleiders-natuurlijke personen?

De bezoldigingsvereiste zal mogelijks enkel gelden voor zover de betrokken vennootschap door bedrijfsleiders-natuurlijke personen wordt bestuurd. Volgens de wettekst in artikel 32 kunnen we dus het volgende afleiden: bij gebrek aan een bedrijfsleider-natuurlijke persoon zou de afzonderlijke aanslag niet verschuldigd zijn.

Er is echter nog veel onduidelijkheid over wanneer de afzonderlijke aanslag nu eigenlijk verschuldigd is of niet. De wettekst is dubbelzinnig en de Memorie van Toelichting gaat ook niet in op deze problematiek.

Wat bij verbonden vennootschappen?

Als ten minste de helft van de bedrijfsleiders-natuurlijke personen dezelfde personen zijn in de betrokken vennootschappen kan voor de toepassing van de afzonderlijke aanslag het totaal van de door deze vennootschappen aan één van diezelfde personen gestorte bezoldigingen gezamenlijk in aanmerking worden genomen.

Het totaal van de minimum bezoldiging wordt in dat geval 75.000,00 EUR i.p.v. 45.000,00 EUR. Bij een lager resultaat moet de bezoldiging minstens gelijk zijn aan het resultaat van het belastbaar tijdperk van de betrokken verbonden vennootschap.

Als er niet voldaan is aan de vereiste minimum bezoldiging dan is de afzonderlijke aanslag verschuldigd door de vennootschap met het hoogste belastbare resultaat.

Vergeet uw kilometervergoeding niet!

Werkgevers kunnen een forfaitaire kilometervergoeding toekennen aan werknemers die voor beroepsverplaatsingen gebruik maken van hun eigen wagen. Vanaf 1 juli is er een nieuw bedrag van toepassing. Na twee dalingen op een rij, stijgt het bedrag van de kilometervergoeding opnieuw.

Komt uw werknemer dus met zijn eigen auto naar het werk of gebruikt hij die in dienst van uw zaak, dan kunt u hem daarvoor een kilometervergoeding toekennen. Dat geldt dus ook wanneer je voor uw vennootschap beroepsmatige verplaatsingen maakt met je privé auto.

De forfaitaire kilometervergoeding is wel begrensd tot 24.000 km per jaar. In geval er meer dan 24.000 kilometers per jaar afgelegd worden, moet de reële kostprijs in rekening gebracht worden.

Het volgende bedrag is van toepassing vanaf 1 juli tot en met 30 juni 2018: 0,3460 EUR / km. Dit is een stijging in vergelijking met het bedrag dat van toepassing is voor 1 juli 2016 tot en met 30 juni 2017: 0,3363 EUR / km. Het bedrag per kilometer is een maximum bedrag. Er kan altijd een lager bedrag per kilometer toegepast worden. Hoger is ook mogelijk, maar de bewijslast ligt altijd bij de werkgever en de werknemer.

Een kilometervergoeding blijft interessant aangezien de werknemer of u als zaakvoerder er niet op belast wordt. De vergoeding die uitbetaalt wordt is voor de vennootschap aftrekbaar. Die vergoeding wordt opgesplitst in 30% brandstofkosten die voor 75% aftrekbaar zijn en de overige 70% is aftrekbaar naar gelang de CO²-uitstoot van de wagen.  Bij een eenmanszaak blijft de vergoeding toegekend aan de werknemers voor 75% aftrekbaar.

Bedrijfswagens met tankkaart: Belastingverhoging

Stelt u als vennootschap een bedrijfswagen ter beschikking dan wordt een extra bedrag toegevoegd aan uw verworpen uitgaven. Sinds 2012 was dit bedrag gelijk aan 17% van het voordeel alle aard. Vanaf het moment dat de vennootschap de brandstofkosten voor privégebruik voor hun rekening neemt, stijgt dat percentage naar 40%. Deze nieuwe maatregel ging op 1 januari 2017 in werking.

Van zodra u dus privé brandstofkosten betaalt voor uw personeel of uzelf, stijgt het percentage naar 40%.

Eigen bijdrage van de werknemer?

Zelfs als u geen tankkaart aan uw medewerkers geeft, betaalt u meer. Tot aanslagjaar 2017 mocht u het percentage van 17% berekenen op het voordeel van alle aard, verminderd met de eigen bijdrage van de werknemer. Sinds 1 januari 2017 moet het percentage toegepast worden op het ‘bruto’ belastbaar voordeel, dus vóór aftrek van de (eventuele) eigen bijdrage van de genieter.

Hoe bewijzen dat brandstofkosten geheel of gedeeltelijk ten laste genomen worden?

De administratie besteedt in hun recentelijk gepubliceerde FAQ heel wat aandacht aan de vraag hoe men kan bewijzen dat de vennootschap de brandstofkosten in verband met het persoonlijk gebruik van een bedrijfswagen niet geheel of gedeeltelijk ten laste neemt.

  • als de vennootschap zelf de kosten verwerpt à rato van 17% “kan er volgens de administratie op wijzen dat zij de privé brandstofkosten niet ten laste neemt”;
  • een duidelijke vermelding in de arbeidsovereenkomst of in een ‘car policy’ zou moeten volstaan om uit te maken of de vennootschap wel of niet tussenkomt in de brandstofkosten van het persoonlijk gebruik.

Bij gebrek aan een dergelijke vermelding, moet bij een gemengd gebruik (“beroep/privé”) hoe dan ook een onderscheid gemaakt worden tussen het persoonlijk gebruik van het voertuig en het beroepsgebruik. Via de regel van 3 kan uitgemaakt worden of de brandstofkosten die ten laste blijven van de vennootschap enkel te maken hebben met het beroepsgebruik.

Om dit uit te maken dienen we te weten hoeveel kilometers er verband houden met het “persoonlijk gebruik” en anderzijds met het “beroepsgebruik”.

Dit kan door:

  • het bijhouden van een rittenadministratie,
  • forfaitaire methode.

Ter vereenvoudiging aanvaardt de administratie dat het aantal kilometers “persoonlijk gebruik” forfaitair bepaald kunnen worden aan de hand van de formule die ze van de btw heeft ontleend: “afstand woon-werk x 2 x 200 (werkdagen) + 6.000 (privé-kilometers exclusief het woon-werkverkeer)”

Het aantal “beroepskilometers” kan dan eenvoudig bepaald worden door van het totaal aantal gereden kilometers het aldus berekend aantal kilometers “persoonlijk gebruik” af te trekken.

Vervolgens kijken we dan zoals reeds gezegd via de regel van drie of de brandstofkosten die de vennootschap ten laste neemt, beperkt zijn tot het beroepsgebruik of niet.

Hypothese 1: de werknemer of bedrijfsleider betaalt alle brandstofkosten zelf en vordert de kosten m.b.t. het beroepsgebruik terug van de vennootschap via bv. onkostennota’s

De vennootschap komt dan niet tussen in de brandstofkosten van het persoonlijk gebruik als het totaal van die terugvorderingen tijdens het belastbaar tijdperk niet hoger is dan: [(aantal beroepskm per jaar)/(totaal aantal km per jaar)] x totale brandstofkosten per jaar.

Hypothese 2: de werknemer of bedrijfsleider beschikt over een tankkaart

De vennootschap zal dan geacht worden niet tussen te komen in de brandstofkosten van het persoonlijk gebruik, als zij van de genieter de terugbetaling verkrijgt van een som die “ten minste gelijk is aan”: [(aantal persoonlijke km per jaar)/(totaal aantal km per jaar)] x totale brandstofkosten per jaar.

De nieuwe maatregel is uitsluitend voor werkgevers. Het voordeel van alle aard voor de werknemers stijgt dus niet. De berekening van het voordeel van een tankkaart zonder bedrijfswagen blijft ook gelijk.

Alle voormelde regels zijn ook van toepassing op hybride voertuigen die met een plug-in systeem zijn uitgerust, zowel voor de brandstofkosten als de elektriciteitskosten. Bij “andere” hybride voertuigen houdt de administratie alleen rekening met de ‘klassieke’ brandstofkosten (diesel, benzine, …).

Verlaagde RV bij de VVPR-bis regeling op gereserveerde winsten?

In 2013 werd de VVPR-regeling voor KMO-dividenden in het leven geroepen. VVPR betekent ‘Verlaagde Voorheffing/Précompte Réduit’. Onder bepaalde voorwaarden wordt de roerende voorheffing verminderd voor wat de dividenden betreft die KMO’s met betrekking tot ‘nieuwe aandelen op naam’ die uitgereikt zijn, naar aanleiding van ‘nieuwe inbrengen in geld’ gedaan vanaf 1 juli 2013. Deze maatregel is niet alleen van toepassing op kapitaalsverhogingen, maar ook bij de oprichting van nieuwe kleine vennootschappen (artikel 269, §2, WIB92).

Na het respecteren van een wachttermijn kunnen kmo’s opnieuw dividenden uitkeren aan het tarief van 20 % of zelfs 15 % roerende voorheffing. Er dient gekeken te worden naar het aanslagjaar van het belastbaar tijdperk waarin de kapitaalinbreng werd gedaan om te weten of de vennootschap aan de KMO-definitie voldoet. Als alle voorwaarden vervuld zijn, wordt het tarief verlaagd tot 20 % voor dividenden verleend of toegekend uit de winstverdeling van het tweede boekjaar na dat van de inbreng. Het tarief bedraagt 15 % voor de dividenden toegekend uit de winstverdeling van het derde boekjaar na dat van de inbreng.

De administratie gaf toelichting bij dit regime in circulaire AAFisc Nr.9/2014 (nr. Ci.RH.233/629.197) dd 24.02.2014

Wat met de vroegere opgebouwde reserves?

Geldt het 15%-tarief enkel voor de winst van het derde boekjaar en volgende of kan men vorige reserves of overgedragen resultaten in dat derde boekjaar en volgende ook als dividend uitkeren aan 15 %?

Het is koffiedik kijken volgens de letter van de wet. De minister brengt ons hierover duidelijkheid en hakt hiermee de knoop door.

Volgens de minister zijn er geen “wettelijke bepalingen” op welke wijze de winstverdeling moet gebeuren, al dan niet door de algemene vergadering, of wat de oorsprong van de dividenden moet zijn, al dan niet de winst van het lopende boekjaar of vorige boekjaren.

Men concludeert dus dat de winsten van de vorige boekjaren wel degelijk bij de dividenduitkering gebruikt kunnen worden en voor het 15 %-tarief in aanmerking kunnen komen.