Wordt voor de CO²-uitstoot van de bedrijfswagen naar WLTP of NEDC 2.0 gekeken?

De fiscale aftrek van uw firmawagen hangt voornamelijk af van de CO²-uitstoot. Hoe hoger de CO², hoe meer uitstoot en dus hoe lager het aftrekpercentage zal zijn. De CO² speelt bovendien een belangrijke rol voor de berekening van het voordeel alle aard op die wagen. Hoe hoger de CO², hoe hoger het voordeel alle aard zal zijn.

Volgens de Europese regelgeving moeten we vanaf 2021 rekening houden met de WLTP-methode om het juiste CO² percentage te weten. Uit de verschillende rapporten is gebleken dat deze waarde al vlug tot 30 gram hoger kan liggen t.o.v. de NEDC waarde.

Uit een bericht van de fiscus is gebleken dat men de NEDC waarde nog mag hanteren om het voordeel alle aard te berekenen alsook om de fiscale aftrek te bepalen. Dit mag wel enkel indien er op het gelijkvormigheidsattest zowel de NEDC als de WLTP waarde vermeldt staat.

Autoconstructeurs moeten tot eind 2020 zeker de NEDC ook nog vermelden. Vanaf 2021 moeten ze de NEDC waarde niet meer vermelden, maar mogen ze nog wel.

Weg met het hoge voordeel van alle aard bij de woning van de bedrijfsleider!

De forfaitaire waarderingsregels voor kosteloze beschikking over onroerende goederen zijn opgenomen onder artikel 18 KB/WIB 92.

In de huidige wet maakt bovenstaand artikel een onderscheid bij de waardering naargelang de verstrekker van het voordeel een natuurlijke persoon dan wel een rechtspersoon is.

In geval van terbeschikkingstelling door een natuurlijke persoon wordt het voordeel als volgt bepaald:

  • geïndexeerd KI x 100/60

In geval van terbeschikkingstelling door een rechtspersoon gelden volgende berekeningswijzen:

a) Niet geïndexeerd KI ≤ 745 EUR:

  • Geïndexeerd KI x 100/60 x 1,25

b) Niet geïndexeerd KI > 745 EUR:

  • Geïndexeerd KI x 100/60 x 3,80

Het belastbaar voordeel van alle aard wordt hoger gewaardeerd als een rechtspersoon het onroerend goed ter beschikking stelt. In de rechtspraak werd hier veel over geschreven en meermaals geoordeeld dat bovenstaand onderscheid in strijd is met het grondwettelijk gelijkheidsbeginstel.

Minister van Financiën, de heer Johan Van Overtveldt stelt dan ook dat dit verschil niet meer kan gehandhaafd worden. Dit betekent dus dat het voordeel van alle aard bij een terbeschikkingstelling van een woning in alle gevallen alleen maar berekend kan worden op basis van 100/60 van het geïndexeerd kadastraal inkomen.

Voor het inkomstenjaar 2017 kijkt u best nog na of u geen rekening heeft gehouden met de verhoogde factor (1,25 of 3,8). Dit kan u een aanzienlijke belastingbesparing opleveren in de personenbelasting.

Bedrijfswagens met tankkaart: Belastingverhoging

Stelt u als vennootschap een bedrijfswagen ter beschikking dan wordt een extra bedrag toegevoegd aan uw verworpen uitgaven. Sinds 2012 was dit bedrag gelijk aan 17% van het voordeel alle aard. Vanaf het moment dat de vennootschap de brandstofkosten voor privégebruik voor hun rekening neemt, stijgt dat percentage naar 40%. Deze nieuwe maatregel ging op 1 januari 2017 in werking.

Van zodra u dus privé brandstofkosten betaalt voor uw personeel of uzelf, stijgt het percentage naar 40%.

Eigen bijdrage van de werknemer?

Zelfs als u geen tankkaart aan uw medewerkers geeft, betaalt u meer. Tot aanslagjaar 2017 mocht u het percentage van 17% berekenen op het voordeel van alle aard, verminderd met de eigen bijdrage van de werknemer. Sinds 1 januari 2017 moet het percentage toegepast worden op het ‘bruto’ belastbaar voordeel, dus vóór aftrek van de (eventuele) eigen bijdrage van de genieter.

Hoe bewijzen dat brandstofkosten geheel of gedeeltelijk ten laste genomen worden?

De administratie besteedt in hun recentelijk gepubliceerde FAQ heel wat aandacht aan de vraag hoe men kan bewijzen dat de vennootschap de brandstofkosten in verband met het persoonlijk gebruik van een bedrijfswagen niet geheel of gedeeltelijk ten laste neemt.

  • als de vennootschap zelf de kosten verwerpt à rato van 17% “kan er volgens de administratie op wijzen dat zij de privé brandstofkosten niet ten laste neemt”;
  • een duidelijke vermelding in de arbeidsovereenkomst of in een ‘car policy’ zou moeten volstaan om uit te maken of de vennootschap wel of niet tussenkomt in de brandstofkosten van het persoonlijk gebruik.

Bij gebrek aan een dergelijke vermelding, moet bij een gemengd gebruik (“beroep/privé”) hoe dan ook een onderscheid gemaakt worden tussen het persoonlijk gebruik van het voertuig en het beroepsgebruik. Via de regel van 3 kan uitgemaakt worden of de brandstofkosten die ten laste blijven van de vennootschap enkel te maken hebben met het beroepsgebruik.

Om dit uit te maken dienen we te weten hoeveel kilometers er verband houden met het “persoonlijk gebruik” en anderzijds met het “beroepsgebruik”.

Dit kan door:

  • het bijhouden van een rittenadministratie,
  • forfaitaire methode.

Ter vereenvoudiging aanvaardt de administratie dat het aantal kilometers “persoonlijk gebruik” forfaitair bepaald kunnen worden aan de hand van de formule die ze van de btw heeft ontleend: “afstand woon-werk x 2 x 200 (werkdagen) + 6.000 (privé-kilometers exclusief het woon-werkverkeer)”

Het aantal “beroepskilometers” kan dan eenvoudig bepaald worden door van het totaal aantal gereden kilometers het aldus berekend aantal kilometers “persoonlijk gebruik” af te trekken.

Vervolgens kijken we dan zoals reeds gezegd via de regel van drie of de brandstofkosten die de vennootschap ten laste neemt, beperkt zijn tot het beroepsgebruik of niet.

Hypothese 1: de werknemer of bedrijfsleider betaalt alle brandstofkosten zelf en vordert de kosten m.b.t. het beroepsgebruik terug van de vennootschap via bv. onkostennota’s

De vennootschap komt dan niet tussen in de brandstofkosten van het persoonlijk gebruik als het totaal van die terugvorderingen tijdens het belastbaar tijdperk niet hoger is dan: [(aantal beroepskm per jaar)/(totaal aantal km per jaar)] x totale brandstofkosten per jaar.

Hypothese 2: de werknemer of bedrijfsleider beschikt over een tankkaart

De vennootschap zal dan geacht worden niet tussen te komen in de brandstofkosten van het persoonlijk gebruik, als zij van de genieter de terugbetaling verkrijgt van een som die “ten minste gelijk is aan”: [(aantal persoonlijke km per jaar)/(totaal aantal km per jaar)] x totale brandstofkosten per jaar.

De nieuwe maatregel is uitsluitend voor werkgevers. Het voordeel van alle aard voor de werknemers stijgt dus niet. De berekening van het voordeel van een tankkaart zonder bedrijfswagen blijft ook gelijk.

Alle voormelde regels zijn ook van toepassing op hybride voertuigen die met een plug-in systeem zijn uitgerust, zowel voor de brandstofkosten als de elektriciteitskosten. Bij “andere” hybride voertuigen houdt de administratie alleen rekening met de ‘klassieke’ brandstofkosten (diesel, benzine, …).