Welke mogelijkheden zijn er voor niet opgenomen vakantiedagen?

Vaak zullen de werkgevers niet geneigd zijn de overdracht van niet-opgenomen vakantiedagen toe te staan waardoor ze de niet-opgenomen vakantiedagen uitbetalen.

De Belgische vakantiewetgeving stelt dat de vakantiedagen opgenomen moeten worden voor 31 december van het vakantiejaar. Er is op het eerste zicht geen overdracht naar het volgende kalenderjaar mogelijk. Een uitzondering hierop is als de werknemer door het gevolg van arbeidsongeschiktheid niet alle vakantiedagen heeft kunnen opnemen voor het einde van het vakantiejaar.

Volgens de vakantiewet dient de werkgever  de bediende ten laatste op 31 december van het vakantiejaar, het vakantiegeld met betrekking tot de niet-opgenomen vakantiedagen uit te betalen.

Duidelijkheid over de minimum bezoldiging bedrijfsleider

U weet inmiddels al dat het verlaagd opklimmend tarief in de vennootschapsbelasting voor KMO’s sinds 1 januari 2018 vervangen werd door het tarief van 20% op de eerste schijf van 100.000 EUR belastbaar inkomen.

Er zijn verschillende voorwaarden waaraan de vennootschap moet voldoen om hiervoor in aanmerking te komen. De minimum bezoldiging van 45.000 EUR aan één van de bedrijfsleiders is één van de voorwaarden. Indien er geen bezoldiging van ten minste 45.000 EUR aan één van de bedrijfsleiders wordt toegekend dan zal men de vennootschap sanctioneren met een afzonderlijke aanslag van 5% die weliswaar aftrekbaar is.

Er waren heel wat vragen en onduidelijkheden omtrent de vereiste van de minimum bezoldiging die ondertussen uitgeklaard zijn.

  • Stijging van de afzonderlijke aanslag van 5% naar 10%?

Er was sprake dat de afzonderlijke aanslag (bij het niet nakomen van de minimum bezoldiging) vanaf aanslagjaar 2021 zou stijgen naar 10% i.p.v. 5%.

  • Attractiebeginsel – ook voor onbezoldigde bedrijfsleiders

Indien een bedrijfsleider in dezelfde vennootschap ook als werknemer actief is dan telt dat loon mee bij de berekening van de minimum bezoldigingsvereiste.
Alles wat de bedrijfsleider krijgt wordt door het ‘attractiebeginsel’ geacht te worden een ‘bezoldiging van de bedrijfsleider’ te zijn.

De minister heeft nu bevestigd dat men voor de minimumbezoldigingsvereiste rekening mag houden met het loon die men als werknemer ontvangt van een vennootschap waarin men ook een onbezoldigd mandaat als bedrijfsleider uitoefent.

  • geldt de minimum bezoldiging ook voor vennootschap met rechtspersonen als bedrijfsleider?

De minimum bezoldigingsvereiste geldt ook voor vennootschappen zonder bedrijfsleiders-natuurlijke personen. De vennootschappen enkel rechtspersonen hebben als mandatarissen zullen dus sowieso gesanctioneerd worden met de afzonderlijke aanslag indien het al dan niet een KMO betreft.

KMO’s die enkel rechtspersonen als mandatarissen hebben zullen dus dubbel gesanctioneerd worden. Ze verliezen het verlaagd tarief van 20% en ze krijgen een afzonderlijke aanslag van 5%.

Het kan dus nuttig zijn om te kijken of het opportuun is een natuurlijke persoon te benoemen. De kost hiervan al afgewogen moeten worden tegenover de sociale bijdragen en de personenbelasting verschuldigd door de bedrijfsleider.

Cryptocurrencies belastbaar of niet?

Vanwege de volatiliteit van cryptocurrencies en mede de spectaculaire prijsstijgingen van sommige munten duiken er regelmatig berichten op van mensen die aanzienlijke winsten hebben geboekt. Zal vadertje staat hier nu belastingen op heffen? Het antwoord is niet eenduidig. Er zijn verschillende criteria waar men effectief rekening mee moet houden.

Volgende 2 criteria zijn uiterst belangrijk:

  • Komen de inkomsten voort uit het normale beheer van het privé vermogen;
  • Zijn deze gerealiseerd buiten de beroepsactiviteit.

Als je ja kan antwoorden op bovenstaande criteria dan zouden de winsten volgens de wetgeving in principe belastbaar zijn als divers inkomen (33%).

Wat verstaat men onder het privé vermogen?

Het begrip “beheer van een privévermogen” is als volgt omschreven in het verslag van de commissie voor de Financiën van de Senaat:

“Feitelijk wijkt het beheer van een vermogen af van de uitoefening van een winstgevende betrekking of van een speculatie, zowel door de aard van de goederen, d.w.z. onroerende goederen, waarden in portefeuille, roerende voorwerpen (allemaal goederen die normalerwijze een privé- vermogen uitmaken), als door de aard van de daden die met betrekking tot die goederen verricht worden: daden die een goed huisvader verricht voor het dagelijks beheer, maar tevens met het oog op het winstgevend maken, de tegeldemaking en de wederbelegging van bestanddelen van een vermogen, d.i. van goederen die hij heeft verkregen door erfopvolging, schenking of door eigen sparen, of nog als wederbelegging van vervreemde goederen.”

De handelingen die, inzonderheid gelet op hun herhaling, feitelijk het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid of van een winstgevende bezigheid vormen, kunnen niet als normale handelingen van beheer van een privévermogen worden beschouwd.

Het snel aankopen en verkopen of de zogenaamde daytrading, scalping en dergelijke zouden in principe niet kaderen binnen het normaal beheer van een privévermogen aangezien deze door hun frequentie beroepsmatig worden.

Rulings of voorafgaande beslissingen

In een ruling van 5 december 2017 had een student een speciale toepassing ontwikkeld die de automatische aankoop en verkoop deed van digitale munten. De rulingscommissie besliste dat het inkomen hieruit belastbaar was als divers inkomen en niet als een beroepsinkomen.

In de kranten werd er heel wat gepubliceerd dat de meerwaarde gerealiseerd op bitcoin belastbaar zou zijn als divers inkomen omdat een dergelijke investering altijd speculatief zou zijn.

In bepaalde gevallen lijkt het mij verdedigbaar dat de aankoop kadert in het beheer van een privé vermogen als er destijds werd aangekocht om deze munten te houden voor de lange termijn.

Voorafbetalingen worden uiterst belangrijk!

Als de vennootschap geen of veel te weinig voorafbetalingen doet dan wordt zij beboet. Door de hervorming van de vennootschapsbelasting kan dit oplopen tot wel 6,75% i.p.v. 2,25%.

Voor het verrichten van voorafbetalingen is een driemaandelijkse vervaldag voorzien. De uiterste vervaldagen voor vennootschappen alsook natuurlijke personen die hun boekjaar per kalenderjaar voeren zijn de volgende:

  • Kwartaal 1 (VA 1):     10 april 2018
  • Kwartaal 2 (VA 2):    10 juli 2018
  • Kwartaal 3 (VA 3):    10 oktober 2018
  • Kwartaal 4 (VA 4):    20 december 2018

Dit zijn de uiterste data waarop de betaling moet toekomen op de rekening van de Dienst Voorafbetalingen. U wacht dus beter niet tot de laatste dag om de betaling te verrichten. Betalingen die na de vervaldag bij de dienst toekomen worden automatisch voor het volgende kwartaal weerhouden.

Voor boekjaren van 12 maanden die niet samenvallen met een kalenderjaar moet de voorafbetaling gebeuren uiterlijk op de tiende dag van de vierde, zevende en tiende maand en de twintigste dag van de laatste maand van het boekjaar.

Een voorafbetaling komt er eigenlijk op neer dat u een voorschot betaalt op uw finale belasting van het beroepsinkomen. Als de vennootschap te weinig of geen voorafbetaling doet dan heeft deze veelal een belastingvermeerdering aan haar been. In het kader van de hervorming van de vennootschapsbelasting heeft de wetgever bepaald dat de vennootschap minstens een belastingvermeerdering van 6,75% wordt opgelegd (2,25 x 3%). Dit geldt dus voor vennootschappen waarvan het aanslagjaar 2019 verbonden is met een belastbaar tijdperk dat ten vroegste op 1 januari 2018 aanvangt.

Het vermeerderingspercentage werd dus verdrievoudigd in vergelijking met vorig jaar!

Weg met het hoge voordeel van alle aard bij de woning van de bedrijfsleider!

De forfaitaire waarderingsregels voor kosteloze beschikking over onroerende goederen zijn opgenomen onder artikel 18 KB/WIB 92.

In de huidige wet maakt bovenstaand artikel een onderscheid bij de waardering naargelang de verstrekker van het voordeel een natuurlijke persoon dan wel een rechtspersoon is.

In geval van terbeschikkingstelling door een natuurlijke persoon wordt het voordeel als volgt bepaald:

  • geïndexeerd KI x 100/60

In geval van terbeschikkingstelling door een rechtspersoon gelden volgende berekeningswijzen:

a) Niet geïndexeerd KI ≤ 745 EUR:

  • Geïndexeerd KI x 100/60 x 1,25

b) Niet geïndexeerd KI > 745 EUR:

  • Geïndexeerd KI x 100/60 x 3,80

Het belastbaar voordeel van alle aard wordt hoger gewaardeerd als een rechtspersoon het onroerend goed ter beschikking stelt. In de rechtspraak werd hier veel over geschreven en meermaals geoordeeld dat bovenstaand onderscheid in strijd is met het grondwettelijk gelijkheidsbeginstel.

Minister van Financiën, de heer Johan Van Overtveldt stelt dan ook dat dit verschil niet meer kan gehandhaafd worden. Dit betekent dus dat het voordeel van alle aard bij een terbeschikkingstelling van een woning in alle gevallen alleen maar berekend kan worden op basis van 100/60 van het geïndexeerd kadastraal inkomen.

Voor het inkomstenjaar 2017 kijkt u best nog na of u geen rekening heeft gehouden met de verhoogde factor (1,25 of 3,8). Dit kan u een aanzienlijke belastingbesparing opleveren in de personenbelasting.

Afzonderlijke aanslag bij ontoereikende bedrijfsleiderbezoldiging

U weet inmiddels dat er een verlaging is in de tarieven van de vennootschapsbelasting. Hiertegenover staan er enkele maatregelen om de impact van deze tariefverlaging in te perken. Vanaf aanslagjaar 2019 (boekjaar die aanvangt vanaf 01/01/2018) is er een nieuwe afzonderlijke aanslag voor vennootschappen die geen of onvoldoende bedrijfsleiderbezoldiging toekennen. Hierover geven we beknopt wat meer uitleg.

Tarieven vennootschapsbelasting:

 Aanslagjaar 2019 (vanaf boekjaar startdatum 01.01.2018)Aanslagjaar 2021 (vanaf boekjaar startdatum 01.01.2020)
Nieuw basistarief29%25%
Nieuw verlaagd tarief voor KMO20%20%
Nieuwe crisisbijdrage2%0%
Exit taks12,5%15%

Afzonderlijke aanslag wanneer er onvoldoende bedrijfsleiderbezoldiging werd uitgekeerd:

Vanaf aanslagjaar 2019 (belastbaar tijdperk beginnend op 1 januari 2018) is een vennootschap een afzonderlijke aanslag verschuldigd indien ze de wettelijke vereiste minimum bezoldiging niet toekennen aan ten minste één van haar bedrijfsleider-natuurlijke personen die het bestuur in de vennootschap waarnemen.

Vroeger bedroeg deze minimum bezoldiging 36.000,00 EUR. Vanaf aanslagjaar 2019 (boekjaar die aanvangt vanaf 01/01/2018) bedraagt die minimum bezoldiging in principe 45.000,00 EUR. Indien deze bezoldiging minder dan 45.000,00 EUR bedraagt dan moet deze bezoldiging minstens gelijk zijn aan het resultaat van het belastbaar tijdperk. Onder het resultaat verstaat De Minister Van Financiën het bedrag waarop de vennootschapsbelasting moet worden berekend na toepassing van de verschillende aftrekposten. De vereiste minimum bezoldiging kan dus berekend worden door dit resultaat voor aftrek van de bedrijfsleiderbezoldiging te delen door twee.

het tarief van de bijzondere aanslag zal 5,1 % bedragen. Vanaf 1 januari 2020 kan dit tarief verhogen naar 10%. Dit zet heel wat kwaad bloed bij ondernemers en hierdoor kan het zijn dat de 10% er toch niet door komt.

Deze aanslag kan in mindering gebracht worden van de belastbare grondslag als aftrekbare beroepskost.

Een belangrijk aspect is dat de afzonderlijke aanslag niet verschuldigd is door KMO’s gedurende de eerste vier belastbare tijdperken vanaf hun oprichting.

Wat als de vennootschap niet bestuurd wordt door bedrijfsleiders-natuurlijke personen?

De bezoldigingsvereiste zal mogelijks enkel gelden voor zover de betrokken vennootschap door bedrijfsleiders-natuurlijke personen wordt bestuurd. Volgens de wettekst in artikel 32 kunnen we dus het volgende afleiden: bij gebrek aan een bedrijfsleider-natuurlijke persoon zou de afzonderlijke aanslag niet verschuldigd zijn.

Er is echter nog veel onduidelijkheid over wanneer de afzonderlijke aanslag nu eigenlijk verschuldigd is of niet. De wettekst is dubbelzinnig en de Memorie van Toelichting gaat ook niet in op deze problematiek.

Wat bij verbonden vennootschappen?

Als ten minste de helft van de bedrijfsleiders-natuurlijke personen dezelfde personen zijn in de betrokken vennootschappen kan voor de toepassing van de afzonderlijke aanslag het totaal van de door deze vennootschappen aan één van diezelfde personen gestorte bezoldigingen gezamenlijk in aanmerking worden genomen.

Het totaal van de minimum bezoldiging wordt in dat geval 75.000,00 EUR i.p.v. 45.000,00 EUR. Bij een lager resultaat moet de bezoldiging minstens gelijk zijn aan het resultaat van het belastbaar tijdperk van de betrokken verbonden vennootschap.

Als er niet voldaan is aan de vereiste minimum bezoldiging dan is de afzonderlijke aanslag verschuldigd door de vennootschap met het hoogste belastbare resultaat.

Vergoedingen voor reiskosten in een nieuw jasje

Wie als werknemer een dienstreis maakt kan een belastingvrije onkostenvergoeding van 16,73 EUR krijgen. Dat is heel wat minder dan vroeger. Wie moet overnachten bij een dienstreis kan 125,50 EUR per nacht krijgen. Dat ligt dan weer een heel pak hoger dan voorheen.
Dit bedrag werd mits het respecteren van de voorwaarden, ook aanvaard door de fiscus als norm voor de privésector.

Als een werknemer een dienstreis onderneemt en onderweg kosten maakt om te eten en te drinken dan komt de werkgever daarin tussen en blijft die onkostenvergoeding belastingvrij. Deze vergoedingen worden veelal forfaitair bepaald. Dat betekent dat er een vast bedrag uitbetaald mag worden zonder dat er hiervoor een bewijsstuk van die kost moet zijn. De enige vereiste is dat deze forfaitaire vergoeding aan “ernstige normen” moet beantwoorden. Dat wil zeggen dat voor de fiscus deze onkostenvergoeding moet overeenstemmen met wat de overheid aan haar ambtenaren betaalt. Hogere vergoedingen zijn natuurlijk toegelaten, maar dan dient de werkgever het dubbel bewijs te leveren.

Indien de forfaitaire verblijfsvergoedingen hoger zijn dan de maximumbedragen of wanneer de dienstverplaatsingen niet beantwoorden aan de opgelegde minimumduur, zijn het in principe belastbare bezoldigingen.

Aangezien de verblijfsvergoedingen voor ambtenaren ingrijpend hervormd zijn gaat het nieuwe systeem van verblijfsvergoedingen retroactief in vanaf 1 september 2017.

De nieuwe forfaitaire onkostenvergoeding bedraagt dus maximaal 16,73 EUR voor een (binnenlandse) dienstreis die ten minste 6 uur duurt.
In het oude systeem werd er iets mee dan 19 EUR uitbetaald voor een verplaatsing van ten minste 5 uur (als er ’s middags gegeten moest worden).

Regeling tot 31 augustus 2017:

Volgende maximum forfaits zijn van toepassing:

Van meer dan 5 uur tot minder dan 8 uur
Van 8 uur en meer (*)
Logies op kosten van het personeelslid(**)
Kosteloos logies(***)
Geïndexeerd bedrag (vanaf 1.7.2017)
3,98 EUR
19,99 EUR
45,54 EUR
23,97 EUR
(*) Dit maximumbedrag geldt eveneens voor reizen van minstens (ononderbroken) 5 uur over de middag, m.a.w. waarin ook het 13de en het 14de uur van de dag volledig in begrepen zijn.
(**) Vergoeding voor avondmaal, nachtverblijf en ontbijt
(***) Wanneer je logeert bij familie, kennissen, collega’s,… waarvoor geen betaling gevraagd wordt.

In het nieuwe systeem wordt er niet meer gesproken over een vergoeding voor een dienstreis zonder middagmaal. Als een werknemer tijdens zijn dienstreis moet overnachten kan hij nu een hogere vergoeding krijgen. Het nieuwe forfait bedraagt 125,50 EUR en vroeger aanvaardde de fiscus ongeveer rond de 45 EUR.
De dagvergoeding van 16,73 EUR kan hier ook nog bovenop komen.

BTW op eigen werk: nieuwe spelregels

De spelregels op btw-vlak zijn gewijzigd voor degene die hun eigen bedrijfsgebouw oprichten of hieraan zelf herstellingen, onderhoud of reinigingswerken op uitvoeren.

Wanneer een btw-belastingplichtige bijvoorbeeld zijn eigen loods oprichtte voor zijn economische activiteit uit te voeren, dan verricht hij eigenlijk een dienst aan zichzelf.

Hiervoor moet er een “intern stuk” opgesteld worden met als maatstaf het bedrag die tussen twee onafhankelijke partijen zou worden aangerekend voor deze werken. Hierover werd er dan 21% btw gerekend. De btw werd dan terug in aftrek gebracht in de aangifte in de mate dat de belastingplichtige recht op aftrek had. Deze btw is dan wel onderworpen aan de 15-jarige herzieningstermijn.

Nieuwe wijziging:

Het Belgisch btw-wetboek is in regel gebracht met de Europese regelgeving. De belastingplichtige zal op het moment van de voltooiing van de werken niet langer geacht worden een met een dienst onder bezwarende titel gelijkgestelde handeling te verrichten.

Dat betekent dat de btw belastingplichtige:

  • geen interne factuur meer moet opmaken om de belastbare handeling vast te stellen;
  • geen btw meer moet afdragen over een dergelijke handeling

De oprichting van een bedrijfsgebouw blijft nog steeds een bedrijfsmiddel en de btw die volledig in aftrek werd gebracht over de uitgaven (aangekochte materialen) die verricht werden om een gebouw op te richten, zijn wel nog onderworpen aan de herzieningstermijn van 15 jaar. Vergeet deze dus niet op te nemen in de tabel der bedrijfsmiddelen.

Onder de oude regeling was de herziening onderworpen aan de normale waarde die gerekend zou worden tussen twee onafhankelijke partijen en onder de nieuwe regeling is het voor herziening vatbare btw-bedrag beperkt tot het volledig in aftrek gebrachte btw-bedrag dat verschuldigd werd over de uitgaven die werden gedaan om het gebouw op te richten.

Opheffing van het bankgeheim?

Het gerecht en de fiscus willen toegang krijgen tot een soort databank die realtime bijhoudt wie welke bankrekeningen heeft in ons land.

 

Er kunnen bankgegevens opgevraagd worden bij een centraal register die de Nationale Bank van België (CAP) bijhoudt, maar de banken dienen maar één keer per jaar alle rekeningnummers en titularissen door te geven. Dit bevat dus te veel beperkingen waardoor er gekeken wordt om een onlineplatform te creëren waar alle bankrekeningen in komen die dan ook realtime geüpdatet worden.

Nadat het bankgeheim op internationaal niveau doorbroken is, moet dit dus ook op nationaal vlak gebeuren. De Belgische overheid wil zelf over informatie kunnen beschikken zonder afhankelijk te moeten zijn van buitenlandse overheden die wel of niet informatie mededelen.

Bankgegevens kunnen dus nog steeds alleen vrijgegeven worden bij een duidelijk vermoeden dat er gefraudeerd is, maar er wordt wel verwacht dat het register met bankrekeningen veel meer zal worden gebruikt in onderzoeken naar financiële criminaliteit. Tot voor kort kon de fiscus enkel toegang krijgen tot dat register, nu is dat ook al de antiwitwascel, het openbaar ministerie, onderzoeksrechters en politiediensten.

Vandaag wordt dit jaarlijks zo’n 15.000 keer geraadpleegd, waar in de toekomst dit wellicht tien keer zoveel zal zijn.

Extra pensioensparen, is het sop de kolen waard?

Als u aan pensioensparen doet dan kan u vanaf het jaar 2018 ‘dankzij’ het zomerakkoord kiezen tussen twee opties.

Bij de oude gewoonte spaart u maximaal 940 euro per jaar met een fiscaal voordeel van 30 procent. Dit levert u 282 euro aan belastingvermindering op.

Vanaf 2018 hebt u de mogelijkheid om 1.200 euro per jaar te sparen met een fiscaal voordeel van 25 procent. Het fiscaal voordeel stijgt in dit geval naar 300 euro. Wilt u 260 euro meer opzijzetten om een belastingvoordeel van 18 euro te verkrijgen? In het nieuwe systeem zal de fiscale aftrek maar groter zijn dan het huidig systeem als u voor meer dan 1.129 euro aan pensioensparen doet (fiscaal voordeel van 282,25 euro). U mag vooral de eindbelasting niet uit het oog verliezen. Op uw 60ste betaalt u een éénmalige eindbelasting van 8 procent (eventueel verminderd met een vervroegde inning van 1 procent eindbelasting).

Tenzij er een andere eindtaxatie zou voorzien zijn, lijkt het ons op het eerste zicht dus niet opportuun om te kiezen voor het nieuwe systeem.

  • Wilt u centen of rendementen? Tussen 60 en 64 jaar wel interessant?

Is het je doel om een zo groot mogelijk bedrag bijeen te sparen als aanvulling op je pensioen dan kan je overwegen voor het pensioenspaarbedrag van 1.200 euro. Ben je eerder uit om een optimaal fiscaal voordeel (in percenten) op te strijken en ben je nog vrij jong, overweeg dan om het bij 940 euro te houden. Het restbedrag beleg je mijn inziens beter in andere zaken met betere rendementen.

Hoe dichter je bij je pensioenleeftijd komt, hoe groter het fiscale voordeel wordt. Het kan dan interessant zijn om voor 1.200 euro te gaan. Vanaf je 60ste tot je 64ste heeft ieder gespaard bedrag een belastingvoordeel zonder enige heffing nadien. Nadat de eindbelasting ingehouden is op uw 60ste kunt u dus het kapitaal van uw pensioenspaarpot opvragen of blijven verder storten tot in het jaar waarin u de leeftijd van 64 bereikt. Stort je verder dan krijg je dus nog steeds de belastingverminderingen op de gestorte bedragen, maar betaalt u geen extra belasting meer.

U zou dus perfect na uw 60ste kunnen overschakelen op het nieuwe systeem en genieten van wat meer fiscale aftrek.

In het jaar dat je 60 wordt stort je de premie dus het best na je verjaardag zo wordt deze storting niet meer mee belast tegen 8%!

 

Het voordeel uit pensioensparen is enkel nuttig voor belastingplichtigen met een inkomen van minimum 8.000 euro. Wanneer uw inkomen lager ligt, dan heeft u waarschijnlijk geen (fsicaal) voordeel om aan pensioensparen te doen.